beroepspraktijk 2 (B-VIVN-B3D539)
Doelstellingen
Leerresultaat 1: Bouwt autonoom binnen een omgeving die zich kenmerkt door diversiteit een professionele relatie op met de zorgvrager die gericht is op het somatisch, sociaal, psychisch en existentieel welbevinden van deze, zowel in vertrouwde als in nietvertrouwde en/of complexe en gespecialiseerde zorgsituaties.
Indicator 1.1: een professionele vertrouwensrelatie opbouwen met de zorgontvanger.
1.1.2 De student bouwt in matig vertrouwde en matig complexe zorgsituaties een professionele vertrouwensrelatie op met de zorgvrager.
Indicator 1.2: Respectvol handelen, rekening houdend met de behoeften, gevoelens en de culturele, existentiële en/of maatschappelijke context van de zorgvrager
1.2.2 De student houdt in zijn handelen expliciet rekening met de behoeften, de gevoelens en de culturele, existentiële of maatschappelijke context van de zorgvrager en past dit toe in matig vertrouwde en matig eenvoudige zorgsituaties.
Indicator 1.3: Een professionele relatie opbouwen met een zorgvrager met een specifieke culturele en/of maatschappelijke achtergrond
1.3.2 De student verdiept zich actief in de leefwereld van mensen met een specifieke culturele en/of maatschappelijke achtergrond.
Indicator 1.4: Communicatievaardigheden en gesprekstechnieken beheersen en doelgericht gebruiken.
1.4.2 De student beheerst de aangeleerde communicatievaardigheden en gesprekstechnieken in matig vertrouwde en matig eenvoudige zorgsituaties.
Leerresultaat 2: Verleent evidence based en theoretisch onderbouwde verpleegkundige zorg op basis van klinisch redeneren en een attitude van verantwoordelijkheids- en ondernemingszin, een ruime mate van initiatief en proactiviteit, conform de algemene en beroepsgerelateerde wetgeving
Indicator 2.1: Verantwoordelijkheid opnemen bij het verlenen van verpleegkundige zorg volgens de algemene en beroepsgerelateerde wetgeving
2.1.2 De student neemt verantwoordelijkheid op bij het verlenen van zorg in matig complexe en afgebakende situaties volgens de algemene en beroepsgerelateerde wetgeving.
Indicator 2.2: gegevens uit verschillende bronnen met elkaar in verband brengen, kritisch beoordelen en er conclusies uit trekken om op een wetenschappelijk gefundeerde, praktijkrelevante en kwaliteitsvolle manier zorg te verlenen
2.2.2 De student verzamelt alle gegevens die nodig zijn om praktijkrelevante en wetenschappelijk gefundeerde zorg te verlenen en beoordeelt ze met een zekere mate van zelfstandigheid kritisch in matig complexe zorgsituaties.
Indicator 2.3: Verpleegproblemen bepalen op basis van de observatie en de analyse van symptomen, klachten, zorgbehoeften en de beleving van de zorgvrager op somatisch, psychisch, sociaal en existentieel vlak
2.3.2 De student bepaalt met een zekere mate van zelfstandigheid verpleegproblemen in matig complexe zorgsituaties op basis van de observatie en de analyse van symptomen, klachten, zorgbehoeften en de beleving van de zorgvrager.
Indicator 2.4: Haalbare en concrete doelstellingen bepalen, hierin prioriteiten stellen en voortdurend bijsturen in alle fasen van het zorgtraject.
2.4.2 De student bepaalt haalbare en concrete doelstellingen en stuurt ze voortdurend bij in matig complexe zorgsituaties.
Indicator 2.5: In overleg met de zorgvrager geïndividualiseerde zorgplannen opmaken, toepassen en evalueren.
2.5.2 De student maakt in matig complexe zorgsituaties geïndividualiseerde zorgplannen op in overleg met de zorgvrager, past ze toe en evalueert ze.
Indicator 2.6: Vanuit reflectie en inzicht in de verpleegkundige, biomedische en humane wetenschappen het eigen handelen verantwoorden in diverse zorgsituaties.
2.6.2 De student verantwoordt in matig complexe zorgsituaties zijn eigen handelen vanuit reflectie en inzicht in de verpleegkundige, biomedische en humane wetenschappen.
Indicator 2.7: De zorg autonoom proactief verlenen.
2.7.2 De student verleent de zorg in matig complexe situaties met een ruime mate van initiatief en proactiviteit.
Leerresultaat 3: Verleent zowel in vertrouwde als in niet-vertrouwde en/of complexe en gespecialiseerde zorgsituaties cliëntgerichte en –gestuurde verpleegkundige zorg op maat, gebruik makend van de gepaste technologie en met aandacht voor structuur, stiptheid en nauwkeurigheid teneinde de kwaliteit van zorg en de veiligheid van de zorgvrager te waarborgen in de concrete handelingen.
Indicator 3.1: Correcte en relevante informatie geven aan de zorgvrager over zijn gezondheid, ziekte, de zorg, onderzoeken, behandeling en toekomstperspectieven
3.1.2 De student geeft aan de zorgvrager correcte en relevante informatie over verpleegkundige handelingen, zijn gezondheid, ziekte, de zorg, onderzoeken, behandeling en toekomstperspectieven in matig complexe en afgebakende situaties.
Indicator 3.2: Verpleegkundige verstrekkingen en medische voorschriften stipt en doordacht uitvoeren volgens procedures en protocollen afgestemd op de zorgvrager.
3.2.2 De student voert de aangeleerde verpleegkundige verstrekkingen en medische voorschriften stipt en doordacht uit volgens de procedures en protocollen afgestemd op de zorgvrager in matig complexe en afgebakende situaties.
Indicator 3.3: Verpleegkundige handelingen uitvoeren volgens de verpleegkundige basisprincipes (hygiëne, steriliteit, comfort, beleving, zelfzorg en inspraak, veiligheid, ergonomie, economie, ecologie).
3.3.2 De student voert de aangeleerde verpleegkundige handelingen uit volgens de verpleegkundige basisprincipes (hygiëne, steriliteit, comfort, beleving, zelfzorg en inspraak, veiligheid, ergonomie, economie, ecologie) in matig complexe en afgebakende situaties.
Indicator 3.4 De effecten van eigen uitgevoerde verpleegkundige handelingen evalueren en bijsturen.
3.4.2 De student evalueert de effecten van verpleegkundige handelingen en stuurt ze op eigen initiatief bij en in overleg met de mentor.
Indicator 3.5: Zijn handelen aanpassen in wisselende situaties binnen de zorgcontext.
3.5.2 De student past binnen de zorgcontext zijn handelen aan in matig complexe en afgebakende situaties.
Leerresultaat 4: Neemt, vanuit een visie op empowerment en shared decision making, autonoom initiatieven inzake preventie en past deze op alle niveaus adequaat toe. Organiseert op methodische wijze gezondheidsbevordering en patiënteneducatie aan individuen en groepen. Stimuleert een gezondheidsbevorderend gedrag bij de zorgvrager(s).
Indicator 4.1: De gezondheidsrisico’s, het gezondheidsprobleem of mogelijke complicaties en de nood aan gedragsverandering bij de individuele zorgvrager of een groep herkennen en definiëren rekening houdend met de culturele, existentiële en/of maatschappelijke achtergrond van de zorgvrager(s), zijn voorkennis, leerstijl en bevorderende en belemmerende factoren.
4.1.2 De student omschrijft de factoren die gezondheidsgedrag beïnvloeden en herkent en definieert zelfstandig gezondheidsproblemen, beïnvloedende factoren bij een gezondheidsprobleem en gezondheidsrisico’s in matig complexe en afgebakende situaties.
Indicator 4.2: De gezondheidsrisico’s, het gezondheidsprobleem of mogelijke complicaties met de zorgvrager(s) met behulp van relevante informatiekanalen en voorlichtingsmiddelen bespreken en hem, rekening houdend met zijn verwachting en beleving, adviseren en motiveren in zijn keuzes i.v.m. gezondheid, gezondheidsgedrag, autonomie en levenskwaliteit.
4.2.2 De student gebruikt relevante informatiekanalen en voorlichtingsmiddelen en past gespreksvaardigheden toe bij het geven van informatie, het motiveren en adviseren van cliënten over het gezondheidsprobleem in eenvoudige zorgsituaties
Leerresultaat 5: Reflecteert over de eigen waarden en normen en deze van de zorgvrager en over hoe deze het professioneel handelen als verpleegkundige beïnvloeden. Handelt op ethisch verantwoorde wijze. Vervult een voorbeeldfunctie voor anderen.
Indicator 5.1: Eigen functioneren analyseren en aanpassen in functie van eigen waarden en normen en rekening houdend met waarden en normen van de zorgvrager.
5.1.2 De student analyseert met een zekere mate van zelfstandigheid zijn eigen functioneren en past het aan in functie van eigen waarden en normen, rekening houdend met de waarden en normen van de zorgvrager.
Indicator 5.2: Ethische aspecten binnen de zorg (h)erkennen, bespreekbaar maken in het team en een bijdrage leveren aan een verantwoorde besluitvorming.
5.2.2 De student herkent de ethische dimensie van de zorg en stelt ze bespreekbaar.
Indicator 5.3: als pleitbezorger optreden voor de zorgvrager
5.3.2 De student gaat actief op zoek naar de noden en verwachtingen van de zorgvrager en stelt ze onder begeleiding bespreekbaar in het team.
Leerresultaat 6: Ontwikkelt op basis van theoretische kaders, internationale referenties, maatschappelijke context en ervaring zowel een visie op verpleegkunde als een constructief-kritische ingesteldheid.
Indicator 6.1: de persoonlijk ontwikkelde visie op verpleegkunde op basis van verpleegkundige kaders en modellen aftoetsen aan de visie van de organisatie en aan de praktijkervaringen
6.1.2 De student herkent de aangebrachte verpleegkundige referentiekaders en stuurt zijn eigen visie op basis van deze referentiekaders bij.
Leerresultaat 7: Bouwt intra- en interprofessionele relaties op en werkt efficiënt samen in het kader van gemeenschappelijke zorgdoelstellingen.
Indicator 7.1 Professioneel omgaan met de taken/bevoegdheden van de verschillende teamleden
7.1.2 De student contacteert de verschillende teamleden om informatie te verkrijgen over een specifieke zorgverlening.
Indicator 7.2: Open staan voor de mening van de verschillende teamleden en zich als verpleegkundige professioneel profileren t.o.v. andere teamleden en de organisatie.
7.2.2 De student heeft inzicht in de deskundigheid van de verschillende disciplines en verwoordt zijn eigen mening op een assertieve manier naar de mentor.
Indicator 7.3: De zorgdoelstellingen en zorgverlening intraprofessioneel en efficiënt afstemmen.
7.3.2 De student bespreekt met een zekere mate van zelfstandigheid de zorgdoelstellingen en de zorgverlening in het verpleegkundig team.
Indicator 7.4: De zorgdoelstellingen en zorgverlening interprofessioneel en efficiënt afstemmen.
7.4.2 De student bespreekt met een zekere mate van zelfstandigheid de zorgdoelstellingen en de zorgverlening met andere zorgverstrekkers.
Leerresultaat 8: Communiceert op een efficiënte en gestructureerde wijze zowel mondeling als schriftelijk over de zorgrelatie, de zorginhoud en het zorgproces met alle betrokkenen in de vakterminologie en aangepast aan de gesprekspartner.
Indicator 8.1: De essentie van de zorgsituatie op een gestructureerde wijze schriftelijk en mondeling rapporteren.
8.1.2 De student rapporteert de essentie van de zorgsituatie over meerdere patiënten en betrokkenen gestructureerd in verschillende situaties.
Indicator 8.2: Een professionele en eenduidige woordkeuze hanteren.
8.2.2 De student hanteert een professionele en eenduidige woordkeuze ten aanzien van een beperkt aantal betrokkenen in een minder vertrouwde of gestructureerde zorgsituatie.
Indicator 8.3: De gepaste informatiekanalen en informaticatechnologie (waaronder elektronische dossiers) efficiënt hanteren.
8.3.2 De student hanteert met ondersteuning efficiënt de gepaste informatiekanalen en de informaticatechnologie in een minder voorspelbare en minder gestructureerde zorgsituatie.
Leerresultaat 9: Organiseert en coördineert autonoom en in overleg met andere zorgverstrekkers intra-,trans- en extramurale zorg.
Indicator 9.1 In samenspraak met de zorgvrager en zijn context de nood aan coördinatie van de zorg inventariseren.
9.1.2 De student past in een eenvoudige situatie de aangeleerde organisatiemodellen en de intra-, trans- en extramurale voorzieningen toe voor de realisatie van een goede continuïteit van de zorg.
Indicator 9.2 Volgens de vooropgestelde doelstellingen en gestelde prioriteiten maatregelen treffen zodat de juiste instellingen, middelen en personen in samenspraak met de zorgvrager en zijn context op het juiste tijdstip worden ingeschakeld.
9.2.2 De student treft met een zekere mate van zelfstandigheid maatregelen om volgens de vooropgestelde doelstellingen en prioriteiten, de juiste instellingen, middelen en personen op het juiste tijdstip in te schakelen in samenspraak met de zorgvrager en zijn context.
Leerresultaat 10: Bewaakt en bevordert de kwaliteit van de individuele en globale zorgverlening binnen de eigen organisatie.
Indicator 10.1: In alle omstandigheden de zorg verlenen volgens de criteria van kwaliteit van zorg: doeltreffend, efficiënt, veilig, rechtvaardig, tijdig, continu, multi- en interdisciplinair, cliëntgericht, volgens de juridische reglementering en wetenschappelijk gefundeerd.
10.1.2 De student past de kwaliteitscriteria van zorg toe op bestaande procedures en doet voorstellen om in eenvoudige zorgsituaties verantwoord van deze procedures af te wijken.
Indicator 10.2: Actief meewerken aan projecten ter optimalisatie van verpleegkundige zorg, kaderend binnen de integrale kwaliteitszorg van de organisatie
10.2.1 De student kent de criteria waaraan projecten ter optimalisatie van de verpleegkundige zorg moeten voldoen.
Leerresultaat 12: Zoekt op een gerichte en methodische manier vak- en wetenschappelijke literatuur op, beoordeelt de relevantie en bruikbaarheid ervan, integreert nieuwe inzichten in de beroepsuitoefening en ontwikkeling, participeert aan praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek.
Indicator 12.3: Literatuur inschatten naar vakinhoudelijke en wetenschappelijke waarde.
12.3.2 De student schat de vakinhoudelijke en wetenschappelijke waarde van literatuur correct in.
Indicator 12.4: Onderzoeksresultaten beoordelen op bruikbaarheid in de verpleegkundige praktijk en deze implementeren.
12.4.2 De student beoordeelt welke onderzoeksresultaten bruikbaar zijn in de eigen praktijkervaring en doet voorstellen tot verbetering.
Leerresultaat 14: Reflecteert continu op het eigen verpleegkundig handelen, analyseert zijn leerbehoeften en vertaalt deze autonoom in initiatieven tot professionalisering en evenwichtig functioneren.
Indicator 14.1: Reflecteren over het eigen functioneren en analyseren van eigen leerbehoeften. De grenzen van de eigen deskundigheid herkennen en erkennen.
14.1.2 De student (h)erkent de grenzen van zijn eigen deskundigheid en formuleert aan de hand van zelfreflectie en feedback zijn eigen vormingsbehoeften in het kader van zijn professionele ontwikkeling.
Indicator 14.2: systematisch actief naar feedback zoeken
14.2.2 De student zoekt systematisch actief naar feedback.
Indicator 14.3: Initiatieven nemen tot professionalisering
14.3.2 De student onderneemt met een zekere mate van zelfstandigheid initiatieven voor zijn persoonlijke en professionele ontwikkeling.
Indicator 14.4: De eigen zelfzorg verzekeren
14.4.2 De student schat het belang van zelfzorg correct in, benoemt op dit vlak zijn eigen mogelijkheden en beperkingen en stelt ze bespreekbaar.
Leerresultaat 15: Is creatief, ondernemend en ondersteunt duurzaamheid in zorg- en welzijnsorganisaties
Indicator 15.2 Routines en procedures kritisch in vraag stellen en voorstellen doen om verbeteringen aan te brengen
15.2.2 De student analyseert de voordelen en de nadelen van procedures en routines.
Indicator 15.3: duurzaamheid ondersteunen in zorg- en welzijnsorganisaties
15.3.2 De student reflecteert onder begeleiding over de wijze waarop duurzaamheid in zorg- en welzijnsorganisaties ondersteund kan worden.
Doelstellingen interprofessioneel samenwerken: IPEC core competencies for interprofessional collaboration
Core Competency 1: Values and Ethics for Interprofessional Practice:
Core Competency 2: Roles and Responsibilities
Core Competency 3: Interprofessional Communication
Core Competency 4: Teams and Teamwork
Begintermen
Strikte volgtijdelijkheid met het OPO Beroepspraktijk 1
Plaats in het onderwijsaanbod
- Bachelor verpleegkunde 240 sp.
Toleranties
Dit opleidingsonderdeel is niet tolereerbaar in de onderstaande opleiding(en):
- Bachelor verpleegkunde 240 sp.
Onderwijsleeractiviteiten
19 sp. beroepspraktijk 2 (B-VIVN-B5D539)
Inhoud
De student loopt drie stageperiodes van vijf weken in drie verpleegkundige domeinen, met als mogelijkheden:
- Het domein algemene geneeskunde en medische specialismen
- Het domein algemene chirurgie en chirurgische specialismen
- Het domein ouderenzorg en geriatrie
- Het domein pediatrie
- Het domein psychiatrie
- Het domein thuiszorg
- Het domein maatschappelijke en preventieve gezondheidszorg
In het OPO beroepspraktijk 2 is er de mogelijkheid om een internationale stage te lopen. De extra financiële kost, gelinkt aan de internationale stage is ten laste van de student(e).
LiveLab 2:
via een aangereikte casus leert de student interprofessioneel samenwerken in een team van 2 of meer verschillende disciplines. Het effectief samenwerken is gespreid over 2 volledige dagen doorheen het academiejaar.
Studiemateriaal
Stage:
Verplicht:
- Vademecum Beroepspraktijk 2
- Vademecum Ontwikkelingsportfolio
- Vademecum Leerbegeleiding
- Stagedocumenten
- Werkpostfiches/risicoanalyse
- Medbook
LiveLab 2
alle info wordt via de Toledo community ter beschikking gesteld
Toelichting werkvorm
De student krijgt werkbegeleiding van de verpleegkundige van het werkveld en procesbegeleiding van de stagebegeleider (docent van de hogeschool).
Er zijn leergesprekken tussen de student en de stagebegeleider.
Daarnaast zijn er ook evaluatiegesprekken tussen de student, de verpleegkundige en de stagebegeleider.
Evaluatieactiviteiten
beroepspraktijk 2 (B-VIVN-B76731)
Toelichting
Examenmoment | Beoordelingsschaal |
---|---|
TOTAAL | 1-20/20 puntenschaal |
Stage:
100% evaluatie van de stage en bijhorende verwachtingen
Bijzondere bepalingen:
Dit opleidingsonderdeel is NIET tolereerbaar
Dit OPO bestaat uit 3 stageperiodes en bijgevolg 3 evaluatieonderdelen. Indien je één of meerdere evaluatieonderdelen niet hebt afgelegd/ingediend wegens onwettige afwezigheid, dan is je eindscore voor dit opleidingsonderdeel een "0". Bij wettige afwezigheid worden verdere afspraken gemaakt met de stagecoördinator.
Het stagedossier en de bijbehorende documenten, zoals gepubliceerd op Toledo, bevatten alle regels waar elke voor dit opleidingsonderdeel ingeschreven student zich stipt moet aan houden. Ze geven ook de sancties aan die van toepassing zijn bij het niet naleven van deze regels. De sancties zullen strikt worden toegepast.
Om een derde inschrijving voor dit OPO te verkrijgen dient toestemming verkregen te worden bij de studiegebieddirecteur
De modaliteiten van hoe de stage zal worden georganiseerd, krijgen vorm in samenspraak tussen de student, de stageplaats en de hogeschool en kunnen per student variëren. Uiteraard blijven, in uitzonderlijke omstandigheden, de studiebelasting en de te bereiken doelstellingen voor elke student dezelfde.
Toelichting bij herkansen
Er is geen tweede examenkans.
Voor dit opleidingsonderdeel zijn er geen deeloverdrachten.
Geen tweede examenkans mogelijk