bachelorproef (B-VIVN-B3D104)
Doelstellingen
OLA BACHELORPROEF
Leerresultaten:
Leerresultaat 7: Bouwt intra- en interprofessionele relaties op en werkt efficiënt samen in het kader van gemeenschappelijke zorgdoelstellingen.
Indicator 7.2: Open staan voor de mening van de verschillende teamleden en zich als verpleegkundige professioneel profileren t.o.v. andere teamleden en de organisatie.
7.2.4 De student profileert zich professioneel als verpleegkundige t.o.v. andere teamleden en de organisatie.
Indicator 7.3: De zorgdoelstellingen en zorgverlening intraprofessioneel en efficiënt afstemmen.
7.3.4 De student doet zelfstandig voorstellen om de zorgdoelstellingen en de zorgverlening efficiënt af te stemmen met de leden van het verpleegkundig team.
Indicator 7.4: De zorgdoelstellingen en zorgverlening interprofessioneel en efficiënt afstemmen.
7.4.4 De student doet zelfstandig voorstellen om de zorgdoelstellingen en de zorgverlening efficiënt af te stemmen met andere zorgverstrekkers.
Leerresultaat 8: Communiceert op een efficiënte en gestructureerde wijze zowel mondeling als schriftelijk over de zorgrelatie, de zorginhoud en het zorgproces met alle betrokkenen in de vakterminologie en aangepast aan de gesprekspartner.
Indicator 8.1: De essentie van de zorgsituatie op een gestructureerde wijze schriftelijk en mondeling rapporteren.
8.1.3 De student rapporteert de essentie van de zorgsituatie over een uitgebreide groep patiënten en betrokkenen gestructureerd in verschillende situaties.
Indicator 8.2: Een professionele en eenduidige woordkeuze hanteren.
8.2.4 De student hanteert een professionele en eenduidige woordkeuze ten aanzien van meerdere betrokkenen in een ongestructureerde situatie.
Indicator 8.3: De gepaste informatiekanalen en informaticatechnologie (waaronder elektronische dossiers) efficiënt hanteren.
8.3.4 De student hanteert op een efficiënte wijze zelfstandig de gepaste informatiekanalen en de informaticatechnologie in een ongestructureerde zorgsituatie.
Leerresultaat 10: Bewaakt en bevordert de kwaliteit van de individuele en globale zorgverlening binnen de eigen organisatie.
Indicator 10.2: Actief meewerken aan projecten ter optimalisatie van verpleegkundige zorg, kaderend binnen de integrale kwaliteitszorg van de organisatie.
10.2.4 De student levert in het kader van de integrale kwaliteitszorg van de organisatie een substantiële bijdrage aan projecten ter optimalisatie van de verpleegkundige zorg.
Leerresultaat 12: Zoekt op een gerichte en methodische manier vak- en wetenschappelijke literatuur op, beoordeelt de relevantie en bruikbaarheid ervan, integreert nieuwe inzichten in de beroepsuitoefening en -ontwikkeling, participeert aan praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek.
Indicator 12.1: Een probleemstelling vertalen in concrete vraagstellingen.
12.1.3 De student vertaalt een probleemstelling in concrete onderzoeksvragen.
Indicator 12.2 Op een systematische en gestructureerde wijze een zoekstrategie uitvoeren naar vak- en wetenschappelijke literatuur.
12.2.3 De student voert systematisch en gestructureerd een zoekstrategie uit naar vakliteratuur en wetenschappelijke literatuur.
Indicator 12.3: Literatuur inschatten naar vakinhoudelijke en wetenschappelijke waarde.
12.3.2 De student schat de vakinhoudelijke en wetenschappelijke waarde van literatuur correct in.
Indicator 12.4: Onderzoeksresultaten beoordelen op bruikbaarheid in de verpleegkundige praktijk en deze implementeren.
12.4.4 De student beoordeelt welke onderzoeksresultaten bruikbaar zijn in de eigen praktijkervaring en implementeert ze.
Leerresultaat 13: Draagt als autonome professional actief bij tot de profilering van het beroep en staat kritisch ten opzichte van maatschappelijke evoluties en het economisch, sociaal en ethisch beleid.
Indicator 13.2: Het effect van economisch, sociaal en ethisch beleid op eigen werksituaties analyseren.
13.2.4 De student analyseert het effect van het economisch, sociaal en ethisch beleid op de eigen werksituatie.
Leerresultaat 15: Is creatief, ondernemend en ondersteunt duurzaamheid in zorg- en welzijnsorganisaties
Indicator 15.1: Creatief en probleemoplossend denken en handelen
15.1.4 De student brengt zelfstandig creatieve en zinvolle oplossingen aan voor diverse problemen in een zorgcontext.
Indicator 15.2: Routines en procedures kritisch in vraag stellen en voorstellen doen om verbeteringen aan te brengen
15.2.4 De student doet gemotiveerde voorstellen om procedures en routines te optimaliseren.
Indicator 15.3: Duurzaamheid ondersteunen in zorg- en welzijnsorganisaties
15.3.4 De student ondersteunt duurzaamheid in zorg- en welzijnsorganisaties.
Internationale competenties:
Persoonlijke groei
Zelfstandig functioneren: De student voert op zijn werk en/of stage op een zelfstandige manier zijn taken uit
Samenwerken en netwerken: De student legt in werkgerelateerde settings gemakkelijk contact met collega’s, cliënten en andere stakeholders, kan duidelijk communiceren en functioneert in teamverband.
zelfvertrouwen hebben: De student durft verantwoordelijkheid te dragen en gaat uitdagingen op zijn werk of stage aan op basis van een realistisch inzicht in het eigen kunnen
zich flexibel opstellen: De student wijkt indien nodig af van zijn planning en speelt in op onverwachte gebeurtenissen
andere perspectieven onderzoeken: De student staat open voor alternatieve ideeën en meningen, onderzoekt deze en weegt de waarde van deze perspectieven af.
creativiteit tonen: De student bedenkt innovatieve oplossingen voor problemen die zich tijdens het werk of de stage stellen
zich handhaven in stressvolle situaties: In stressvolle werkgerelateerde situaties heeft de student voldoende draagkracht en copingsvaardigheden om ofwel zijn professioneel handelen te handhaven ofwel gepaste ondersteuning te zoeken.
Interculturele competentie
culturele flexibiliteit: De student past indien nodig zijn gedrag en communicatiestijl aan in interculturele situaties, en verkent gedragsalternatieven.
culturele ontvankelijkheid: De student luistert naar de visie en de deskundigheid van de ander en aanvaardt tevens de relativiteit van de eigen visie en ideeën.
culturele relationele competentie: In interculturele situaties bouwt de student een werkrelatie op met collega's, cliënten en andere stakeholders en draagt bij aan een sfeer van vertrouwen.
Multiperspectiviteit: De student benadert en begrijpt een situatie, vraagstuk of probleem vanuit meerdere culturele invalshoeken
Taalvaardigheid
een tekst schrijven in een andere taal: De student drukt zich schriftelijk in minstens één andere taal dan zijn moedertaal uit, op zo'n wijze dat hij een duidelijke, gedetailleerde tekst kan produceren over een breed scala van onderwerpen gerelateerd aan zijn studiegebied.
een vreemde taal spreken: De student begrijpt een langer betoog en lezingen, gesproken in minstens één andere taal dan zijn moedertaal en gerelateerd aan zijn studiegebied, en kan er de belangrijkste gedachtegangen van weergeven.
een tekst geschreven in een andere taal begrijpen: De student begrijpt teksten geschreven in minstens één andere taal dan zijn moedertaal en gerelateerd aan zijn studiegebied en kan er de belangrijkste gedachtegangen van weer te geven.
Internationale betrokkenheid
een eigen mening vormen over maatschappelijke of internationale onderwerpen: De student vormt een gefundeerde mening over internationale maatschappelijke en/of politieke vraagstukken.
een eigen mening uiten over maatschappelijke of internationale onderwerpen: De student formuleert en communiceert zijn mening over internationale maatschappelijke en/of politieke vraagstukken op een duidelijke en overtuigende manier.
Internationale vakkennis
zijn vakgebied in een internationale context kunnen plaatsen: De student kan aangeven in hoeverre de beroepsbeoefening in zijn thuisland en een concrete beroepssituatie wordt beïnvloed door internationale politieke en maatschappelijke ontwikkelingen.
de cultuurgebondenheid van zijn discipline zien: De student kan fundamentele assumpties aangaande het mens- of wereldbeeld binnen zijn vakgebied expliciteren en deze vooronderstellingen in een historische context plaatsen.
OLA INTEGRERENDE CASUÏSTIEK EN SIMULATIE 4
Leerresultaten:
Leerresultaat 1: Bouwt autonoom binnen een omgeving die zich kenmerkt door diversiteit een professionele relatie op met de zorgontvanger die gericht is op het somatisch, sociaal, psychisch en existentieel welbevinden van deze, zowel in vertrouwde, als in niet-vertrouwde en/of complexe en gespecialiseerde zorgsituaties.
Indicator 1.2.: Respectvol handelen, rekening houdend met de behoeften, gevoelens en de culturele, existentiële en/of maatschappelijke context van de zorgontvanger.
1.2.4 De student houdt in zijn handelen expliciet rekening met de behoeften, de gevoelens en de culturele, existentiële of maatschappelijke context van de zorgontvanger en past dit toe in niet-vertrouwde, complexe en gespecialiseerde zorgsituaties.
Indicator 1.4.: Communicatievaardigheden en gesprekstechnieken beheersen en doelgericht gebruiken.
1.4.4 De student beheerst de aangeleerde communicatievaardigheden en gesprekstechnieken in niet-vertrouwde, complexe en gespecialiseerde zorgsituaties.
Leerresultaat 2: Verleent evidence based en theoretisch onderbouwde verpleegkundige zorg op basis van klinisch redeneren en een attitude van verantwoordelijkheids- en ondernemingszin, een ruime mate van initiatief en proactiviteit, conform de algemene en beroepsgerelateerde wetgeving.
Indicator 2.1: Verantwoordelijkheid opnemen bij het verlenen van verpleegkundige zorg volgens de algemene en beroepsgerelateerde wetgeving.
2.1.4 De student neemt verantwoordelijkheid op bij het verlenen van zorg in niet-vertrouwde, complexe en gespecialieerde situaties en gaat kritisch om met de algemene en beroepsgerelateerde wetgeving.
Indicator 2.2: Gegevens uit verschillende bronnen met elkaar in verband brengen, kritisch beoordelen en er conclusies uit trekken om op een wetenschappelijk gefundeerde, praktijkrelevante en kwaliteitsvolle manier zorg te verlenen.
2.2.4 De student verzamelt op eigen initiatief alle gegevens uit verschillende bronnen, brengt ze met elkaar in verband en beoordeelt ze kritisch. Hij trekt er conclusies uit om op een wetenschappelijk gefundeerde, praktijkrelevante en kwaliteitsvolle manier zorg te verlenen in complexe en gespecialiseerde zorgsituaties.
Indicator 2.3: Verpleegproblemen bepalen op basis van de observatie en de analyse van symptomen, klachten, zorgbehoeften en de beleving van de zorgontvanger op somatisch, psychisch, sociaal en existentieel vlak.
2.3.4 De student bepaalt zelfstandig verpleegproblemen in complexe en gespecialiseerde zorgsituaties op basis van de observatie en de analyse van symptomen, klachten, zorgbehoeften en de beleving van de zorgontvanger.
Indicator 2.4: Haalbare en concrete doelstellingen bepalen, hierin prioriteiten stellen en voortdurend bijsturen in alle fasen van het zorgtraject.
2.4.4 De student bepaalt haalbare en concrete doelstellingen, stelt hierin prioriteiten en stuurt ze voortdurend bij in complexe en gespecialiseerde zorgsituaties.
Indicator 2.5: In overleg met de zorgontvanger geïndividualiseerde zorgplannen opmaken, toepassen en evalueren.
2.5.3 De student maakt in complexe en gespecialiseerde zorgsituaties geïndividualiseerde zorgplannen op in overleg met de zorgontvanger, past ze toe en evalueert ze.
Indicator 2.6: Vanuit reflectie en inzicht in de verpleegkundige, biomedische en humane wetenschappen het eigen handelen verantwoorden in diverse zorgsituaties.
2.6.3 De student verantwoordt in complexe en gespecialiseerde zorgsituaties zijn eigen handelen vanuit reflectie en inzicht in de verpleegkundige, biomedische en humane wetenschappen.
Indicator 2.7: De zorg autonoom proactief verlenen.
2.7.4 De student verleent autonoom en op een proactieve manier de zorg in complexe en gespecialiseerde situaties.
Leerresultaat 3: Verleent zowel in vertrouwde als in niet-vertrouwde en/of complexe en gespecialiseerde zorgsituaties zorgontvangergerichte en –gestuurde verpleegkundige zorg op maat, gebruik makend van de
gepaste technologie en met aandacht voor structuur, stiptheid en nauwkeurigheid teneinde de kwaliteit van zorg en de veiligheid van de zorgontvanger te waarborgen in de concrete handelingen.
Indicator 3.1: Correcte en relevante informatie geven aan de zorgontvanger over zijn gezondheid, ziekte, de zorg, onderzoeken, behandeling en toekomstperspectieven.
3.1.4 De student geeft aan de zorgontvanger correcte en relevante informatie over verpleegkundige handelingen, zijn gezondheid, ziekte, de zorg, onderzoeken, behandeling en toekomstperspectieven in niet-vertrouwde, complexe en gespecialiseerde situaties.
Indicator 3.2: Verpleegkundige verstrekkingen en medische voorschriften stipt en doordacht uitvoeren volgens procedures en protocollen afgestemd op de zorgontvanger.
3.2.4 De student voert de aangeleerde verpleegkundige verstrekkingen en medische voorschriften stipt en doordacht uit volgens de procedures en protocollen afgestemd op de zorgontvanger in niet-vertrouwde, complexe en gespecialiseerde situaties.
Indicator 3.3: Verpleegkundige handelingen uitvoeren volgens de verpleegkundige basisprincipes (hygiëne, steriliteit, comfort, beleving, zelfzorg en inspraak, veiligheid, ergonomie, economie, ecologie).
3.3.4 De student voert de aangeleerde verpleegkundige handelingen uit volgens de verpleegkundige basisprincipes (hygiëne, steriliteit, comfort, beleving, zelfzorg en inspraak, veiligheid, ergonomie, economie, ecologie) in niet-vertrouwde, complexe en gespecialiseerde situaties.
Indicator 3.4: De effecten van eigen uitgevoerde verpleegkundige handelingen evalueren en bijsturen.
3.4.3 De student evalueert zelfstandig de effecten van verpleegkundige handelingen en stuurt ze bij.
Indicator 3.5: Zijn handelen aanpassen in wisselende situaties binnen de zorgcontext.
3.5.4 De student past binnen de zorgcontext zijn handelen aan in niet-vertrouwde, complexe en gespecialiseerde situaties.
Leerresultaat 4: Neemt, vanuit een visie op empowerment en shared decision making, autonoom initiatieven inzake preventie en past deze op alle niveaus adequaat toe. Organiseert op methodische wijze gezondheidsbevordering en patiënteneducatie aan individuen en groepen. Stimuleert een gezondheidsbevorderend gedrag bij de zorgontvanger(s).
Indicator 4.1: De gezondheidsrisico’s, het gezondheidsprobleem of mogelijke complicaties en de nood aan gedragsverandering bij de individuele zorgontvanger of een groep herkennen en definiëren rekening houdend met de culturele, existentiële en/of maatschappelijke achtergrond van de zorgontvanger(s), zijn voorkennis, leerstijl en bevorderende en belemmerende factoren.
4.1.4 De student inventariseert zelfstandig de beginsituatie van een individuele zorgontvanger en/of een groep en herkent en definieert zelfstandig gezondheidsrisico’s, gezondheidsrisico's of mogelijke complicaties en de nood aan gedragsverandering in niet -vertrouwde, complexe en gespecialiseerde situaties.
Indicator 4.2: De gezondheidsrisico’s, het gezondheidsprobleem of mogelijke complicaties met de zorgontvanger(s) met behulp van relevante informatiekanalen en voorlichtingsmiddelen bespreken en hem, rekening houdend met zijn verwachting en beleving, adviseren en motiveren in zijn keuzes i.v.m. gezondheid, gezondheidsgedrag, autonomie en levenskwaliteit.
4.2.4 De student gebruikt relevante informatiekanalen en voorlichtingsmiddelen. Hij geeft zelfstandig informatie aan zorgontvangers over het gezondheidsprobleem en mogelijke complicaties en houdt rekening met de verwachtingen en de beleving van de zorgontvanger. De student motiveert, adviseert en bespreekt de relatie van het gezondheidsprobleem met de levensstijl van de zorgontvanger.
Leerresultaat 5: Reflecteert over de eigen waarden en normen en deze van de zorgontvanger en over hoe deze het professioneel handelen als verpleegkundige beïnvloeden. Handelt op ethisch verantwoorde wijze. Vervult een voorbeeldfunctie voor anderen.
Indicator 5.1: Eigen functioneren analyseren en aanpassen in functie van eigen waarden en normen en rekening houdend met waarden en normen van de zorgontvanger.
5.1.3 De student analyseert zelfstandig zijn eigen functioneren en past het aan in functie van eigen waarden en normen, rekening houdend met de waarden en normen van de zorgontvanger.
Indicator 5.2: Ethische aspecten binnen de zorg (h)erkennen, bespreekbaar maken in het team en een bijdrage leveren aan een verantwoorde besluitvorming.
5.2.3 De student herkent de ethische dimensie van de zorg, stelt ze bespreekbaar en levert een bijdrage tot een verantwoorde besluitvorming.
Indicator 5.3: Als pleitbezorger optreden voor de zorgontvanger.
5.3.4 De student treedt in het team als pleitbezorger op van de zorgontvanger.
Leerresultaat 7: Bouwt intra- en interprofessionele relaties op en werkt efficiënt samen in het kader van gemeenschappelijke zorgdoelstellingen.
Indicator 7.1: Professioneel omgaan met de taken/bevoegdheden van de verschillende teamleden.
7.1.3 De student gaat professioneel om met de taken en de bevoegdheden van de verschillende teamleden.
Indicator 7.2: Open staan voor de mening van de verschillende teamleden en zich als verpleegkundige professioneel profileren t.o.v. andere teamleden en de organisatie.
7.2.4 De student profileert zich professioneel als verpleegkundige t.o.v. andere teamleden en de organisatie.
Indicator 7.3: De zorgdoelstellingen en zorgverlening intraprofessioneel en efficiënt afstemmen.
7.3.4 De student doet zelfstandig voorstellen om de zorgdoelstellingen en de zorgverlening efficiënt af te stemmen met de leden van het verpleegkundig team.
Indicator 7.4: De zorgdoelstellingen en zorgverlening interprofessioneel en efficiënt afstemmen.
7.4.4 De student doet zelfstandig voorstellen om de zorgdoelstellingen en de zorgverlening efficiënt af te stemmen met andere zorgverstrekkers.
Leerresultaat 8: Communiceert op een efficiënte en gestructureerde wijze zowel mondeling als schriftelijk over de zorgrelatie, de zorginhoud en het zorgproces met alle betrokkenen in de vakterminologie en aangepast aan de gesprekspartner.
Indicator 8.1: De essentie van de zorgsituatie op een gestructureerde wijze schriftelijk en mondeling rapporteren.
8.1.3 De student rapporteert de essentie van de zorgsituatie over een uitgebreide groep patiënten en betrokkenen gestructureerd in verschillende situaties.
Indicator 8.2: Een professionele en eenduidige woordkeuze hanteren.
8.2.4 De student hanteert een professionele en eenduidige woordkeuze ten aanzien van meerdere betrokkenen in een ongestructureerde situatie.
Leerresultaat 9: Organiseert en coördineert autonoom en in overleg met andere zorgverstrekkers intra-, trans- en extramurale zorg.
Indicator 9.1: De essentie van de zorgsituatie op een gestructureerde wijze schriftelijk en mondeling rapporteren.
9.1.4 De student inventariseert de nood aan coördinatie van zorg in samenspraak met de zorgontvanger en rekening houdend met de context.
Leerresultaat 10: Bewaakt en bevordert de kwaliteit van de individuele en globale zorgverlening binnen de eigen organisatie.
Indicator 10.1: In alle omstandigheden de zorg verlenen volgens de criteria van kwaliteit van zorg: doeltreffend, efficiënt, veilig, rechtvaardig, tijdig, continu, multi- en interdisciplinair, zorgontvanger-gericht, volgens de juridische reglementering en wetenschappelijk gefundeerd.
10.1.4 De student past de kwaliteitscriteria van zorg systematisch toe op bestaande procedures en doet voorstellen om in complexe en gespecialiseerde zorgsituaties verantwoord van deze procedures af te wijken.
Leerresultaat 11: Instrueert, coacht en geeft leiding aan leden van een gestructureerd team.
Indicator 11.1: Medewerkers helpen om eigen kwaliteiten en valkuilen te (h)erkennen en hanteren en te stimuleren tot verdere ontwikkeling.
11.1.4 De student helpt medewerkers om de eigen kwaliteiten en valkuilen te (h)erkennen en hen te stimuleren tot verdere ontwikkeling.
Indicator 11.2: Medewerkers gerichte instructie en feedback geven.
11.2.4 De student geeft gerichte instructie en feedback aan de medewerkers van een team.
Leerresultaat 14: Reflecteert continu op het eigen verpleegkundig handelen, analyseert zijn leerbehoeften en vertaalt deze autonoom in initiatieven tot professionalisering en evenwichtig functioneren.
Indicator 14.1: Reflecteren over het eigen functioneren en analyseren van eigen leerbehoeften. De grenzen van de eigen deskundigheid herkennen en erkennen.
14.1.4 De student (h)erkent de grenzen van zijn eigen deskundigheid en formuleert aan de hand van zelfreflectie en feedback zijn eigen vormingsbehoeften in het kader van zijn professionele ontwikkeling.
Indicator 14.2: Systematisch actief naar feedback zoeken.
14.2.4: De student zoekt systematisch actief naar feedback.
Indicator 14.3: Initiatieven nemen tot professionalisering.
14.3.3: De student onderneemt zelfstandig initiatieven voor zijn persoonlijke en professionele ontwikkeling.
Indicator 14.4: De eigen zelfzorg verzekeren
14.4.3: De student schat het belang van zelfzorg correct in, benoemt op dit vlak zijn eigen mogelijkheden en beperkingen, stelt ze bespreekbaar en zoekt indien nodig naar ondersteuning.
ICOM’s
Internationale competenties:
- Taalvaardigheid: een tekst geschreven in een andere taal begrijpen. De student begrijpt teksten geschreven in minstens één andere taal dan zijn moedertaal en gerelateerd aan zijn studiegebied en kan er de belangrijkste gedachtegang van weergeven.
- Taalvaardigheid: een vreemde taal spreken. De student drukt zich mondeling in minstens één andere taal dan zijn moedertaal uit, op zo’n wijze dat hij in een werkgerelateerde context kan functioneren.
Plaats in het onderwijsaanbod
- Bachelor verpleegkunde 240 sp.
Onderwijsleeractiviteiten
7 sp. bachelorproef (B-VIVN-B5D179)
Inhoud
De bachelorproef geeft weer hoe je zelfstandig en creatief een afgebakend (praktijk)probleem uit het werkveld op een wetenschappelijke gefundeerde en persoonlijke wijze hebt geanalyseerd om tot een onderbouwde oplossing te komen.
De uitwerking van de bachelorproef loopt in nauwe samenwerking met een externe en interne begeleider.
Studiemateriaal
Leidraad Bachelorproef: zie Toledo
2 sp. integrerende casuïstiek en simulatie 4 (B-VIVN-B5D180)
Inhoud
Dit OLA is een verderzetting van het praktijkgericht klinisch redeneren.
Dit klinisch redeneren wordt geoefend aan de hand van verschillende methodieken. Dit kan aan de hand van casuïstiek, ‘ Simulated Participants’ of met HFPS (High Fidelity Patient Simulatoren). De student wordt uitgedaagd om de verpleegkundige competenties te gebruiken in diverse scenario’s.
Simulatie is een ‘repetitie’ op een waarheidsgetrouwe gebeurtenis waar in een veilige context geoefend wordt ter voorbereiding op het werkveld. Dit kan aan de hand van ‘ Simulated Participants’ of met HFPS (High Fidelity Patient Simulatoren). De student wordt uitgedaagd om de verpleegkundige competenties te gebruiken in diverse scenario’s. Er wordt naar gestreefd dat elke student na afronden OLF3 in contact kwam met scenario’s uit de diverse zorgdomeinen.
De focus ligt op het klinisch en ethisch redeneren en de niet-verpleegtechnische verstrekkingen (incl. CRM principes)
BLS attest bij volwassene en kind
Deelname rampenoefening
Studiemateriaal
Relevant studiemateriaal wordt aangeboden via het leerplatformToledo
Toelichting werkvorm
Simulatie: Het uitschrijven van een eigen scenario met nadruk op het klinisch redeneren. Spelen van dit uitgewerkte scenario in een simulatiesetting.
Casuïstiek: klinisch redeneren over verschillende zorgthema's in groep
Simulated participants
BLS
Deelname externe rampenoefening
De gebruikte werkvormen worden aangeboden in een mix van on campus en off campus activiteiten.
Komt ook voor in andere opleidingsonderdelen
Evaluatieactiviteiten
bachelorproef (B-VIVN-B80380)
Toelichting
Examenmoment | Beoordelingsschaal |
---|---|
TOTAAL | 1-20/20 puntenschaal |
B5D179 - bachelorproef | 1-20/20 puntenschaal |
B5D180 - integrerende casuïstiek en simulatie 4 | 1-20/20 puntenschaal |
Bachelorproef
100% beoordeling van de bachelorproef
Dit opleidingsonderdeel is niet tolereerbaar.
De modaliteiten van hoe de bachelorproef zal worden georganiseerd, krijgen vorm in samenspraak tussen de student, de werkplaats, stageplaats en de hogeschool en kunnen per student variëren. Uiteraard blijven de studiebelasting en de te bereiken doelstellingen voor elke student dezelfde.
De leidraad Bachelorproef, de bijlagen ervan en de andere op de Toledo-community "Bachelorproef" gepubliceerde documenten bevatten alle regels waar elke voor dit opleidingsonderdeel ingeschreven student zich stipt moet aan houden. Ze kunnen ook de sancties aangeven die van toepassing zijn bij het niet naleven van deze regels. Deze sancties zullen strikt worden toegepast.
Integrerende casuïstiek en simulatie
De evaluatie van dit OPO bestaat uit 3 onderdelen
20% BLS
40% simulated participants
40% groepsopdracht
Toelichting bij herkansen
Binnen dit opleidingsonderdeel zijn er deeloverdrachten bij een geslaagd deelresultaat:
- B5D179 - bachelorproef (binnen en over academiejaar)
- B5D180 - integrerende casuïstiek en simulatie 4 (binnen en over academiejaar)
- B5D179 - bachelorproef (binnen en over academiejaar)
- B5D180 - integrerende casuïstiek en simulatie 4 (binnen en over academiejaar)
INTEGRERENDE CASUÏSTIEK EN SIMULATIE 4
Deeloverdracht voor onderdeel simulated participants indien geslaagd
De evaluatie van dit OPO bestaat uit 3 onderdelen:
20% BLS
40% simulatie
40% individuele opdracht